Op verzoek van drs. H.L Janssen heeft in de afgelopen maand de dendrochronologische datering van een aantal houtmonsters uit 's Hertogenbosch plaatsgevonden. Dit is het derde- en voorlopig laatste onderzoek, waarvan de resultaten in de vorm van een kort verslag, worden meegerekend als doktoraal-bijvak "Materiele geschiedenis van de Middeleeuwen" hij prof. dr. J.G.N. Renaud. De eerste reeks dateringen en bouwkundige determinaties stond in verband met de kasteel-opgraving van de Voorst bij Zwolle, onder leiding van drs. A.D. Verlinde van de R.O.B. te Amersfoort. Het verslag hiervan, evenals een bijdrage van prof. Renaud, worden in de jubileumbundel van de "Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis" opgenomen. Het tweede onderzoek betrof enkele Utrechtse schepen, die door drs. T.J. Hoekstra e.a. zijn opgegraven. Zowel in Zwolle als in Utrecht kon het uit Duitsland afkomstige houtwerk met behulp van de Duitse standaardkurven, zonder al te veel moeite gedateerd worden. Datering van het inheemse hout uit de opgravingen in de genoemde steden, leverde echter de nodige problemen op, omdat zowel de onderlinge korrelatie van de monsters, alsmede die korrelatie t.o.v. de Westduitse standaardkurve gering bleek te zijn. Hoewel het uit Den Bosch afkomstige materiaal inheems moet zijn, kon het toch gedateerd worden dankzij de Nederlandse standaardkurve (I) van de "Bundesforschungsanstalt für Forst- und Holzwirtschaft" te Hamburg, die een bereik heeft van 1036-1972. Op 21 maart 1983 heeft zich op initiatief van dr. J.A. Brongers een dendrochronologische werkgroep gevormd; via de heren Weiss en Wubbels kon ik over de standaardkurve van het Hamburgse instituut eschikken.1 Historische achtergronden van de kloostergebouwenIn 1978 werd in de Postelstraat (16-18) te 's Hertogenbosch een opgraving verricht op de plaats waar zich in de middeleeuwen een uithof, later het refugiehuis van een Norbertijner priorij heeft bevonden.2 Historische gegevens betreffende schenkingen van Bossche burgers aan de priorij van Postel gaan terug tot het jaar 1249. Traditioneel werd aangenomen, dat het bezit van de priorij in 's Hertogenbosch betrekking heeft op een refugiehuis (vluchthuis binnen de stad). Janssen en Zoetbrood maken melding van een oorkonde uit 1322, waarin sprake is van "... den uythove ende den broeders van Postel legghende in 's Hertogenbossche gherechte op der Kempen..."Helaas is het niet zeker, dat hiermee de Bossche vestiging van Postel bedoeld wordt, alhoewel dat volgens Janssen en Zoetbrood wel voor de hand ligt, | 1 |
Het archeologisch terrein-onderzoek leverde een aantal opeenvolgende bewoningsfasen op, waarbij enkele plattegronden van houtskelet-konstruktjes in tekening konden worden gebracht. De oudste fase (I) dateert uit de late 12de eeuw, waarna het drassige terrein in drie etappes meer dan één meter werd opgehoogd met schoon zand. Hierop werd omstreeks het midden van de 13de eeuw3 een groot bouwwerk met houtskelet opgericht, dat een rechthoekige grondslag had, met een breedte van 10,2 m en een aanwijsbare lengte van 14,6 m, oorspronkelijk mogelijk zelfs 18 m (zie afb. 1). afb. 1 Opmeting DGH, tekening Dick Letema Links: plattegrond van het houten gebouw uit periode III (XIIIm) 1. houten palen 2. afdruk van liggende balken (grondplaten) waarop de wand rustte 3. rekonstruktie 4. greppels en sloten 5. vlechtwerk Rechts: rekonstruktietekening van Wim Pennekamp naar gegevens van H.L. Janssen en A.H. van Drunen. De naar binnen geplaatste palen in de plattegrond doen, zoals bij de rekonstruktie te zien is, inderdaad aan gebinten denken, hoewel de onderlinge afstand (ca. 6,5) wel wat groot is. De suggestie dat er een nokgording en gordingen aanwezig zouden zijn geweest, is m.i. minder waarschijnlijk. De Cisterciënzer kloosterschuur van Ter Doest (ca. 1275) heeft imers gebintplaten en flieringen, zonder een nokgording.4 Indien het gebouw inderdaad gebinten, en daarmee waarschijnlijk ook kapgebinten gehad heeft, is het thans het oudst bekende voorbeeld in de Nederlanden van een dergelijk type. De vloer van het gebouw was van leem; in het midden bevond zich een kleine haardplaats. Buiten het gebouw werden dikke lagen rode daktegels (27 x 18 cm) met nok en spijkergat aangetroffen; aan de westzijde bevond zich een visvijver. | 2 |
Het gebouw had ingegraven stijlen, waarvan de onderkanten bewaard zijn gebleven dankzij het grondwater. Van een aantal van deze eikenhouten stijlen en andere wand-onderdelen zijn ongeveer 30 houtmonsters (schijven) genomen, waarvan er slechts 10 geschikt bleken te zijn, om de jaarringen in een kurve te verwerken. Het hout was over het algemeen ruw bewerkt (gekantrecht of geschild) en hier en daar waren nog stukken schors aanwezig. De kwaliteit van het materiaal is opvallend onregelmatig. En balk van meer dan 30 x 30 cm, bleek bijvoorbeeld niet meer dan 25-35 ringen te hebben, hetgeen voor een dendrochronologische datering te weinig is.5 Andere balken hadden sterk gekromde houtstralen (draaigroei), of bijvoorbeeld een sterk excentrisch geplaatst hart. Het grove, warrige groeipatroon is kenmerkend voor hout uit de Lage Landen, in tegenstelling tot het fijnere, regelmatige en rechte eikenhout, dat uit de hoger gelegen midden-Duitse streken afkomstig is. De vorm van de plattegrond en de andere vondstomstandigheden, rechtvaardigen de suggestie van Janssen en Zoetbrood, dat het hier om een gebouw met een agrarisch karakter gaat. Het zou een met Ter Doest vergelijkbare kloosterschuur geweest kunnen zijn, hoewel het laaatsgenoemde bouwwerk in konstruktief opzicht veel moderner te noemen is (gebinten op stenen poeren en bakstenen kop- en langsgevels). Het dendrochronologische onderzoek (zie hierna) toonde aan, dat zeker 6 monsters een datering van 1248 (najaar) voor het kappen van het hout ondersteunen. Hollstein heeft aangetoond, dat het vers gekapte hout bijna altijd hetzelfde jaar (67%) of binnen één of twee jaar (29%) verwerkt werd.6 Gezien de vondsten van brandlagen, verharde huttenleem, verbrande balken, e.d. moet het Bossche kloostergebouw reeds in de late 13de eeuw verbrand zijn en vervangen door een bouwwerk, dat een kleiner grondoppervlak had. Het nieuwere gebouw had evenals het vorige, ingegraven stijlen, die echter kleiner waren (ca. 15 x 18 cm), regelmatiger beslagen en van een aangepunte onderkant voorzien waren. Pas in het begin van de 14de eeuw werden verrezen op dit terrein gebouwen, waarvan de houtkonstruktie op poeren en muurtjes van baksteen werd gefundeerd. ... | 3 |
Noten | |
1. | De werkgroep bestaat uit: J.A. Brongers van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, G. Dijkstra van het Centraal Laboratorium v.h. Onderzoek van voorwerpen van Kunst en Wetenschap te Amsterdam, W. Mook van het Laborato-rium v. Isotopenfysica te Groningen, E. Weiss van het Geo-grafisch Instituut te Utrecht, B. Wubbels van het Nederlands Agronomisch- Historisch Instituut te Groningen en D.J. de Vries Kunsthistorisch student te Utrecht en waarnemer voor de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist. |
2. | De historische gegevens zijn ontleend aan hoofdstuk 8, "De uithof en het refugiehuis van de abdij van Postel" van een boek in voorbereiding door Hans L. Janssen en Paul A.M. Zoetbrood. |
3. | Op grond van het erbij aangetroffen aardewerk. |
4. | H. Janse, "De abdijschuur van Ter Doest", Bull. K.N.O.B. 1964, 191-200. |
5. | "Unter den Holzproben eines geschlossenes Fundkomplexes sollen also wenigstens eine mit mindestens 100 Ringen oder wenigstens drei mit mindestens 70 Ringen erhalten sein, wenn eine dendrochronologische Untersuchung mit Aussicht suf Erfolg erstrebt wird", E. Hollstein, Mitteleuropäische Eichenchronologie, Mainz am Rhein 1980, 32. |
6. | E. Hollstein, op.cit. 36-38. |
Enkele jaren geleden, in 1978, heeft onder leiding van de stadarcheoloog drs. H.L. Janssen een opgraving plaatsgevonden aan de Postelstraat te 's-Hertogenbosch. Hierbij werden sporen aangetroffen van de Uithof en later Refugiehuis van de priorij van Postel die gedateerd konden worden vanaf eind twaalfde eeuw (Janssen & Zoetbrood, 1983) De bebouwing kon in zes periodes worden ingedeeld tot eind veertiende eeuw. Van de periode daarna (tot de negentiende eeuw) zijn geen bewoningssporen teruggevonden als van latere en meer recente bouw- en sloopactiviteiten. Wel werden nog de onderkanten van diverse beer- en waterputten aangetroffen, die aan de hand van overvloedige aardewerkvondsten goed dateerbaar waren. Tevens leverden ook historische bronnen aanknopinge punten voor de post-middeleeuwse periode. Zo werd het Refugiehuis in 1475 verhuurd aan Guy de Brimeu, graaf van Megen, en was er van 1614 tot 1629 een Capucijner klooster in gevestigd. Naast de diverse gebouwsporen werden ook allerlei mobilia aangetroffen, zoals aardewerk, botmateriaal, glas, metaal etc. die ons eveneens het een en ander over het dagelijks leven in 's-Hertogenbosch kunnen vertellen. Een van deze vondstcategorieën, nl. het dierlijk botmateriaal, is onderwerp van dit artikel. | 1 |
Bij de opgraving van de resten van het Refugiehuis van Postel in 1978 zijn verschillende grondmonsters uit een beerput (g) genomen voor botanisch onderzoek. Het formaat van de stenen waarmee de put gebouwd was is 22 x 10 x 4 en 20 x 9.5 x 4 cm, dit wijst op een ouderdom van ca. 1500-1550. Ook de datering met behulp van aardewerk uit de put wijst in deze richting, begin 16e eeuw. Gezien de dateringen en de rijke vondsten van glas en aardewerk uit de put hebben we waarschijnlijk te maken met de beerput van Guy de Brimeu, Graaf van Megen, die het Refugiehuis destijds huurde van de Norbertijner Orde.
Met behulp van Botanisch onderzoek van enkele grond/beermonsters hopen we iets te weten te komen over het menu. Naast de 'klassieke' methode van zadenanalyse, is hier ook pollenanalyse op de monsters toegepast. Deze laatste methode van onderzoek is in het buitenland al enige tijd in zwang, maar in Nederland is het pollenonderzoek van beerputten nog nieuw. Deze methode is waarschijnlijk zo weinig gebruikt, omdat pollen op zoveel verschillende manieren in beerputten terecht kan komen: via de lucht, klevend aan afval dat in de put gegooid werd, via faeces. Veel levensmiddelen bevatten pollen, o.a. brood en vooral honing.
Voorzichtigheid is dus vooral geboden bij de interpretatie van de gegevens die de pollenanalyse opleveren. | 1 |
This is one of a series of samples taken through a seuence of ditch fill deposits, associated with the earliest phase of occupation of the town. This particular sample has heen analysed first because of the large number of fly puparia noticed by the excavators. Seed analysis was carried out on 0.5 Kg of this deposit, fly puparia and fish scales were also identified. There were few other insect remains. Some small fragments of small mammel bone were also found, these have not been identified. The following list gives no indication of the quantities of each taxa. The letters give a broad indication of habitat each species may represent.
| 1 |
1983 |
D.J. de VriesDendrochronologische datering van paalresten uit 's Hertogenbosch; de uithof van de abdij van PostelGemeentelijk Oudheidkundig Bodemonderzoek 's-Hertogenbosch (GOBH) | augustus 1983 |
|
1984 |
M. VerhagenBossche Botten : Een poging tot reconstructie van een consumptiepatroon in middeleeuws Den Bosch, (Betreft dierlijk botmateriaal uit opgraving Postelstraat 1978)Gemeentelijk Oudheidkundig Bodemonderzoek 's-Hertogenbosch (GOBH) | Amsterdam 1984 |
|
1985 |
L.M. (Wies) van den BrinkBotanisch onderzoek van een 16e eeuwse beerput in 's-Hertogenbosch (beerput F-33 opgraving Postelstraat 1978)Gemeentelijk Oudheidkundig Bodemonderzoek 's-Hertogenbosch (GOBH) | september 1985 |
|
1986 |
Ph. TomlinsonPostelstraat 1977, Plant macrofossil analysis from a ditch deposit (sample 557)Gemeentelijk Oudheidkundig Bodemonderzoek 's-Hertogenbosch (GOBH) | York 1986 |
H.W. Boekwijt en H.L. Jansen, Kroniek : Bouwhistorisch en archeologisch onderzoek (1988) 71-72, 102-107, 108-112, 113-119
Janneke Buurman, 'Havewr uit de Uithof van de Priorij van Postel' in: Van Bos tot Stad (1983) 311-316
Ronald van Genabeek, Eddie Nijhof en Frederike Schipper, Stad op de schop (2019) 17, 144, 145, 146, 147, 240, 241, 306, 342, 361, 369, 442, 466, 474, 519, 538, 539, 540, 542, 547, 548, 553, 555, 556, 557, 646, 647, 672, 690
O. Goubitz, 'De ledervondsten' in: Van Bos tot Stad (1983) 274, 279, 280, 281, 282
Hans L. Janssen, 'Bewerkt been' in: Van Bos tot Stad (1983) 300
Hans L. Janssen, 'Bewerkt hout' in: Van Bos tot Stad (1983) 286, 287, 288, 289, 290
Hans L. Janssen, 'De vondsten als uitingen van materiële cultuur' in: Van Bos tot Stad (1983) 179
Hans L. Janssen, 'Het middeleeuwse aardewerk: ca. 1200 - ca. 1550' in: Van Bos tot Stad (1983) 194, 200, 201, 205, 207, 208, 210, 211, 212, 213, 216, 217
Hans L. Janssen, 'Metaal' in: Van Bos tot Stad (1983) 254, 257, 258, 259, 260, 262, 264, 265
Hans L. Janssen en Paul A.M. Zoetbrood, 'De Uithof en het Refugiehuis van de Abdij van Postel' in: Van Bos tot Stad (1983) 74-88
Wietske Prummel, 'Beenderen van middeleeuwse dieren' in: Van Bos tot Stad (1983) 310